Een eerste complexiteitsniveau vindt men bij eenvoudige fysische systemen. Neem bijvoorbeeld een steen. Schop er tegen. De steen schiet onmiddellijk vooruit, de reaktie op de schop (input) is direkt, is er een rechtstreeks gevolg van, dat volledig gedetermineerd is door de karakteristieken van de schopbeweging (richting, snelheid, enz.). Het signaal is hier wel getransformeerd (van schop naar wegschieten), maar er is niets aan toegevoegd of van weggenomen. De oorzaak-gevolg relatie heeft zich gewoon voortgeplant "doorheen" de steen, de informatie betreffende richting en snelheid van de schop is overgedragen op de beweging van de steen. Er is hier dus geen sprake van aktieve "verwerking" van de informatie, de steen functioneert slechts als een transmissiekanaal, zonder enige eigen inbreng. Dit elementaire type van informatieverwerkend systeem, dat gerealiseerd wordt in fysische objekten zoals atomen, stenen, koorden, lenzen,..., zal ik het causaal of transmissietype noemen.
Op een volgend niveau van de hiërarchie hebben de systemen een specifieke inbreng, een individuele aktiviteit die in zekere mate onafhankelijk van de externe gebeurtenissen plaatsgrijpt. De signalen van buitenaf zullen nu interfereren met dit interne mechanisme en erdoor getransformeerd worden. De output van het systeem zal niet meer rechtstreeks bepaald worden door de input maar zal ook afhangen van de interne toestand. Het aktieve mechanisme zelf is echter gedetermineerd en wijzigt zich niet in de loop van de tijd. Beschouw als voorbeeld een plant. Kerf met een mes in de stam van een jonge boom. Op transmissieniveau zal de reaktie van het systeem erin bestaan dat er een snee in de schors verschijnt. De boom is echter geen zuiver mechanisch systeem dat passief op externe signalen wacht, maar "leidt een eigen leven", dat erin bestaat stoffen (mineralen, water, lucht..) uit de omgeving te halen en om te vormen tot organisch materiaal (sap, bladeren, takken,...). Dit mechanisme zal beïnvloed worden door de beschadiging met het mes, wat zichtbaar wordt doordat er hars uit de snee vloeit. De hars zal stollen en de snee opvullen. Jaren later echter nog zal een vervormd litteken de voorbijganger aan deze ecologische misdaad herinneren. Al deze reakties (snee, hars, litteken) behoren tot de output veroorzaakt door eenzelfde input (messteek). Systemen die op zulke manier reageren (planten, bacteriën, de meeste machines...) behoren tot het organisch of machinaal type.
In een volgend complexiteitsstadium zal de reaktie van een systeem op een gegeven input niet meer vast bepaald zijn. Het systeem kan zich aanpassen, kan leren van de fenomenen die het heeft meegemaakt. Dit betekent dat als eenzelfde signaal op opeenvolgende tijdstippen als input gegeven wordt, de reaktie hierop zal veranderen, tot er eventueel een vast, aangepast patroon ontstaat. De output op een gegeven input hangt nu niet alleen meer af van deze input zelf en van het interne mechanisme, maar ook van het geheel van vroegere inputs. Zulke systemen kunnen leren, hebben een geheugen, beschikken over een zekere "kennis". Kies nu een hond als slachtoffer voor de demonstratie. Prik hem met een speld (een mes is nogal wreed). De hond zal reageren door op te springen, te janken, misschien door zich te likken op de plaats van de prik. Deze reaktie is niet wezenlijk verschillend van die van de boom. Tracht hem een tweede maal te prikken. De hond zal nu echter reageren voor de speld hem bereikt, door te vluchten of door je zijn tanden te tonen. Dit gedrag is karakteristiek voor een lerend systeem, en heeft geen equivalent in de reakties van de boom. Zulke systemen (in de eerste plaats dieren) noem ik lerend of kennend.
Het voorlopig laatste niveau van informatieverwerking vind je bij de mens. Laat aan een jongen merken dat je hem met een speld wil prikken. Maak de onderstelling (misschien niet zeer realistisch) dat hij nog nooit eerder met een speld gestoken is. Hij kan dus niet uit eigen ervaring geleerd hebben de prik te vermijden. Toch zal hij je in het algemeen beletten je plan ten uitvoer te brengen. Hier is dus een mechanisme aanwezig dat verder gaat dan het leren uit vroeger ervaren prikkels. Wat er gebeurt, is dat de jongen zich een voorstelling vormt van een gebeurtenis (geprikt worden) die nooit heeft plaatsgevonden. Via zekere mentale processen wordt deze verbeelde gebeurtenis vergeleken met reële ervaringen ( bvb. zich verwonden aan een glasscherf), en krijgt aldus een betekenis (verwachte pijn), die het gedrag beïnvloedt. Het essentiële hier is dat vroegere ervaringen kunnen geabstraheerd worden tot betekenisvolle elementen (symbolen of concepten) die via zekere mechanismen kunnen gecombineerd worden om nieuwe representaties te vormen. Deze representaties kunnen al dan niet op reële fenomenen betrekking hebben, maar hebben steeds een betekenis t.o.v. het gedrag door de specifieke manier waarop ze van reële ervaringen afgeleid zijn. Kortom, het systeem is in staat te reageren op verschijnselen die zich nog niet hebben voorgedaan, die potentieel zijn. Zulk systeem zal ik tot het conceptueel-symbolisch type rekenen.
Ik heb nu een hiërarchie van informatieverwerkende systemen opgebouwd, bestaande uit vier niveaus, in opklimmende volgorde: causaal-transmissie, organisch-machinaal, lerend-kennend, conceptueel-symbolisch. Deze volgorde is er een van steeds grotere onafhankelijkheid van de omgeving, van steeds grotere mogelijkheden tot manipulatie van de informatie die uitgewisseld wordt met de buitenwereld. Men kan de niveaus van deze hiërarchie vanuit twee standpunten bekijken: ofwel richt men zich op het systeem zelf, op zijn interne struktuur, het mechanisme waarmee externe prikkels worden opgevangen, de manier waarop het systeem de buitenwereld "kent". Dit noem ik het cognitief of epistemologisch standpunt. Ofwel kijkt men in de eerste plaats naar de uitwisselingen tussen systeem en omgeving, de signalen en de betekenis die ze voor het systeem hebben. Dit is het communicatief of semiotisch standpunt. Ik zal nu dieper ingaan op het laatste niveau van de hiërarchie, en proberen te zien hoe het ontstaan is, wat er de voor- en nadelen van zijn, om tenslotte te argumenteren dat er na dit niveau nog een volgend niveau mogelijk is. Een gelijkaardige hiërarchie van informatieverwerking is terug te vinden bij Doede Nauta ("The meaning of information"), in een semiotisch-cybernetische benadering.
Met andere woorden het kind kan zich niet losmaken van zijn eigen, actuele perceptie. Het reageert rechtstreeks op wat het ziet (waarbij deze waarnemingen geïnterpreteerd worden in funktie van vroegere waarnemingen),maar het is niet in staat om zich een beeld te vormen van niet waargenomen situaties. Onderstel nu echter dat het op een zekere manier kan communiceren met een andere persoon, bvb een van de ouders. Het enige waarover kan gecommuniceerd worden zijn de waarnemingen van beide personen. Het kind zal snel merken dat er een verband bestaat tussen beide waarnemingen, dat ouder en kind aan dezelfde fenomenen betekenis hechten: als de baby zijn luiers heeft natgemaakt zal ook de ouder hierop reageren. De waarneming krijgt aldus een meer objektieve betekenis, ze is geen onderdeel meer van de unieke, persoonlijke gewaarwordingswereld van het kind, maar is iets dat gedeeld wordt tussen kind en ouder. Aldus ontstaat een concept: dit kan gedefinieerd worden als datgene wat gemeenschappelijk is aan de verschillende waarnemingen. Zulk concept is eerst nog een wazig, wijdvertakt ding dat moeilijk kan gemanipuleerd worden, omdat men er geen greep op heeft. Een goede houvast kan men echter vinden door dit abstrakte concept te koppelen aan een herkenbaar, concreet verschijnsel: een symbool.
Zodra de concepten geassocieerd worden met zulke conventioneel bepaalde tekens, wordt het communiceren van waarnemingen veel eenvoudiger. Door zijn waarneming te binden aan een met de stembanden voortgebrachte klank, kan het kind nu de ouder er onmiddellijk op wijzen dat zijn luier nat is, zonder te moeten wachten tot de ouder dit aan den lijven ondervonden heeft. Omgekeerd zal de symbolische communicatie het leren van nieuwe concepten vergemakkelijken. Dit leidt tot een spiraalvormige evolutie waarbij de conceptualisatie tot een betere communicatie leidt; die op haar beurt weer een betere conceptualisatie voortbrengt, enzovoort.
Aldus maakt het kind in een relatief korte tijd de overgang van een lerend-kennend naar een conceptueel-symbolisch niveau. Dit proces wordt sterk versneld doordat het kind communiceert met personen die dit laatste stadium reeds bereikt hebben. Indien deze mogelijkheid niet bestaat, zoals het geval was voor de prehistorische mens die nog geen taal had ontwikkeld, kan deze evolutie naar gelang de omstandigheden miljoenen jaren duren, of helemaal niet plaatsgrijpen (zoals bvb bij de mensapen, waarvan bewezen is dat ze door nauw contact met menselijke opvoeders tot een zekere vorm van symbolische communicatie kunnen komen).
Eens het kind geleerd heeft om concepten en symbolen vlot te gebruiken, is het in staat alle talenten te ontwikkelen die gewoonlijk met de menselijke intelligentie geassocieerd worden. Door concepten te combineren volgens aangeleerde regels (als men aan de taal denkt als CS systeem, stemmen deze overeen met de syntax en de interne logica), kan hij zich nu beelden, modellen, representaties vormen van situaties die hij niet zelf heeft waargenomen. Dit is de essentie van verbeelding of creativiteit. Door de regels hierop verder toe te passen kan hij allerlei eigenschappen en implicaties van deze situatie deduceren en aldus een dynamisch patroon van gedachten vormen, dat hem bij zijn handelingen kan leiden. Dit is rationaliteit of intelligentie. Doordat hij zich tegelijkertijd uiteenlopende potentiële situaties kan voorstellen, kan hij deze vergelijken en aldus een keuze maken voor wat betreft de situatie die hij het liefst zou verwezenlijken. Dit is de vrije wil. Door zijn concepten van andere personen te vergelijken met de attitudes van deze personen t.o.v. hemzelf, kan hij zich een concept van zichzelf vormen. Dit is het zelfbewustzijn. Door zijn concepten van materiële objekten te toetsen aan de concepten van situaties die hij wil realiseren, wordt hij ervan bewust hoe hij deze objekten kan gebruiken als werktuigen. Door de dingen die hij geleerd of bedacht heeft om te zetten in door andere personen begrepen symbolen, kan hij zijn kennis overdragen of bewaren. Aldus ontstaat de kultuur.
Naast deze inherente selectiviteit van het CS mechanisme dat op een tamelijk arbitraire manier de waargenomen werkelijkheid filtert, zodat alleen bepaalde fenomenen het rationele bewustzijn bereiken, heeft dit mechanisme een tweede nadeel: in het algemeen zullen verschillende mensen verschillende CS systemen bezitten. Deze worden bepaald door taal, kultuur, vorming, persoonlijkheid... Hoewel deze verschillende CS systemen gemeenschappelijke symbolische expressies kunnen gebruiken, zullen deze expressies (signifiant) i.h.a. met verschillende concepten of inhouden (signifiés) geassocieerd zijn. Dit leidt uiteraard tot fundamentele communicatieproblemen, zoals men die constant ontmoet in dovemansgesprekken, waar twee partijen met dezelfde woorden hun respectieve standpunten verdedigen, terwijl ze aan die woorden verschillende betekenissen hechten. Men kan wel stellen dat praktisch alle menselijke conflicten, van een strikt persoonlijke tot een planetaire schaal, tot dit soort van misverstand zijn te herleiden. Wanneer ook de expressies verschillen, is elke vorm van CS communicatie uitgesloten. Dit fundamenteel probleem kan niet opgelost worden door een collectief CS systeem te ontwikkelen.
Om te beginnen kunnen twee verschillende CS systemen i.h.a. niet gesynthetiseerd worden, omdat er gewoon geen basis is om ze te vergelijken. Het heeft ook geen zin om er een CS systeem uit te pikken en dit aan iedereen op te dringen. Elk CS systeem heeft immers zijn unieke voordelen die het gemakkelijk maken om over bepaalde situaties te redeneren, om bepaalde problemen op te lossen. De voordelen van het ene systeem zijn echter dikwijls de nadelen van het andere. Het systeem van de Romeinse cijfers is bijvoorbeeld handig om getallen op te tellen: het volstaat de uitdrukkingen naast elkaar te schrijven en enigszins te herschikken. Wanneer men echter twee Romeinse getallen wil vermenigvuldigen, stuit men op de meest onoverzichtelijke problemen. De Arabische cijfers die wij gebruiken, daarentegen, zijn handig om te vermenigvuldigen maar het optellen vraagt meer inspanning dan in het Romeinse systeem. Een CS systeem stellen boven alle andere zou dus een verschrikkelijke verarming van het potentieel aan bruikbare denkvormen betekenen. Bovendien blijkt elke intellektuele vernieuwing, d.i. de creatie van een CS systeem dat problemen oplost die voor de vroegere systemen onoplosbaar waren, steeds het resultaat te zijn van de confrontatie van elkaar tegensprekende oude systemen.
Samengevat kan men stellen dat het gebruik van CS mechanismen de menselijke soort een enorme voorsprong gegeven heeft op de andere soorten, maar dat zulke mechanismen een inherente beperking hebben die het duidelijkst tot uiting komt wanneer verschillende CS codes met elkaar in concurrentie treden. De feitelijke oorsprong van deze concurrentieslag valt samen met de oorsprong van wat men de beschaving noemt. Het is inderdaad vanaf het ogenblik dat de mens zich in staten en steden gegroepeerd had, en over het schrift beschikte, dat hij in staat was om coherente, kulturele tradities op te bouwen die zich duidelijk onderscheidden van die van de naburige naties. Het duurde dan ook niet lang voor de mens er zich van bewust werd dat er met de conventionele CS systemen problemen zijn. En dit heeft dan geleid tot een voortdurende zoektocht naar een oplossing voor dit probleem, naar een mogelijkheid tot transcendentie van het conceptueel-symbolisch mechanisme. Dit streven heeft in een eerste fase geleid naar een verscheidenheid van nieuwe CS systemen, die echter niet wezenlijk verschilden van de oude. Ik wil daarnaast echter tonen dat in onze huidige maatschappij de eerste tekenen zichtbaar zijn van een tweede fase, die gekenmerkt wordt door een reëel overstijgen van het CS mechanisme, en die de aanloop vormt tot een hoger niveau van bewustzijn, cognitie of informatieverwerking, dat even zeer verschilt van het CS niveau als dit laatste, typisch menselijke niveau verschilt van het lerend-kennend niveau, dat eigen is aan de dieren. Ik zal dit doen door achtereenvolgens vijf verschillende aanpakken te bespreken die elk belangrijke bijdragen hebben geleverd tot dit streven naar transcendentie: drie kultureel gerichte, nl. wetenschap, kunst en filosofie, en twee eerder persoonlijk gerichte, nl. mystiek en empathie.
Toch heeft de wetenschap grote suksessen behaald: haar methoden leidden wel niet tot een absoluut CS systeem, maar maakten het wel gemakkelijker om zich los te maken van de bestaande, al te plaatselijke, al te persoonlijke CS codes. Dit leidde tot een onverwacht snelle evolutie van CS systemen waarbij tal van nieuwe systemen met ongekende mogelijkheden gecreëerd werden. Hoewel elk nieuw systeem, ondanks zijn aspiraties, beperkt en subjektief was, bracht juist de verscheidenheid aan nieuwe en oude systemen een buitengewone keuzevrijheid, een mogelijkheid tot intellektuele en technologische manipulatie van steeds grotere domeinen van de werkelijkheid. Het duurde echter tot het einde van de negentiende eeuw voor de wetenschappers begonnen te beseffen, dat de dingen die ze gevonden hadden niet de dingen waren die ze gezocht hadden.
De crisis werd voor het eerst gevoeld in de meest gevorderde tak van de wetenschap: de wiskunde. Deze had zich sinds eeuwen gebaseerd op de axioma's van Euclides als de enig juiste objektieve beschrijving van de meetkunde van de ruimte. Men dacht dan ook dat meetkundesystemen die in tegenspraak waren met dat van Euclides verkeerd moesten zijn, incoherent, onmogelijk te realizeren. Een aantal wiskundigen slaagden er echter in coherente meetkundesystemen te construeren die niet Euclidisch waren. Na eindeloze discussies leidde dit tenslotte tot het besef dat meetkundige systemen, en wiskundige i.h.a., berusten op conventies, op afspraken, en dat men deze afspraken kan veranderen, aanpassen naargelang de omstandigheden, naargelang de toepassingen waarvoor men ze wil gebruiken
Een tweede schok deed zich voor in de natuurkunde: de invoering van nieuwe theorieën zoals de quantummechanica en relativiteitstheorie verplichtte de wetenschappers ertoe een aantal concepten op te geven waarvan gedacht werd dat ze een absolutie, objektieve basis leverden voor de beschrijving van het universum: ruimte, tijd, determinisme, deeltjes, golven...
Verdere crisissen waren eigenlijk niet meer nodig: de andere disciplines hadden nog niet het stadium bereikt waarop ze beschikten over een CS systeem dat algemeen aanvaard werd als absoluut, coherent en volledig. Het begon nu duidelijk te worden dat men daar ook niet meer op moest hopen. De weg was nu vrij gemaakt voor een totaal nieuwe opvatting van de wetenschap, die men met enig recht "metawetenschappelijk" zou kunnen noemen. Men zoekt hier niet meer naar de enig juiste, absolute, volledige, objektieve C' struktuur op een bepaald gebied, maar men plaatst zich op een hoger standpunt van waaruit men verschillende CS strukturen naast elkaar kan zien, zodat men deze kan vergelijken, er de evolutie van kan nagaan, de terugkerende kenmerken kan analyseren. Voor deze metawetenschappen vormen CS strukturen niet meer het instrument van kennis, maar het studieobjekt. Voorbeelden van zulke metawetenschappen zijn: de semiotiek, die de algemene studie is van tekensystemen, i.h.b. van symbolische codes; de strukturele anthropologie, die de strukturen van CS systemen behorende tot verschillende kulturen onderzoekt; de cognitieve psychologie, die vanuit psychologische experimenten tracht te begrijpen hoe de mens informatie opslaat en verwerkt; de artificiële intelligentie, die modellen van intelligentie in computers tracht te realizeren; de systeemtheorie, die de fundamenten wil leggen voor de studie van alle systemen, dus ook CS systemen; de categorietheorie, die de meest algemene theorie is van de wiskundige strukturen; enz. Voor de toekomst kan men hopen dat deze disciplines vanuit hun verschillende tradities tot het besef zouden komen dat zij in feite hetzelfde doel beogen. Indien men er dan in slaagt de verschillende resultaten te synthetiseren, zal er een metawetenschap ontstaan waarvan de mogelijkheden voorlopig nog elk voorstellingsvermogen te boven gaan.
Het voordeel van een CS code is echter dat de conceptuele betekenissen rechtstreeks uitdrukbaar zijn in een specifieke (externe of interne) vorm, die manipuleerbaar is. M.a.w. het kennend individu kan hier afstand nemen, bewust worden van de innerlijke betekenissen door ze te exteriorizeren. De kunstenaar wil hetzelfde bereiken, maar nu voor de "niet conceptuele" betekenissen ( die men "connotatief" kan noemen, in contrast met de "denotatieve" concepten die rechtstreeks naar een mentaal of materieel objekt verwijzen.) Hij tracht dit te realizeren door een vorm te creëren die betekenisvolle ervaringen in de geest van de toeschouwer weer oproept. Om dit te bereiken moet deze artistieke vorm in zekere aspecten gelijken op fenomenen of situaties die de toeschouwer heeft meegemaakt. Dit is het iconische of metaforische karakter van artistieke tekens. Omdat de kunstenaar niet rechtstreeks kan uitgaan van afspraken, conventies die een bepaald teken aan een bepaalde betekenis koppelen zoals in de CS code, moet hij ervan uitgaan dat de toeschouwer en hij een zekere gemeenschappelijke ervaring of achtergrond hebben, die ervoor zorgt dat de betekenis die ze aan bepaalde fenomenen toekennen niet al te zeer verschillend is. Door die gemeenschappelijke ervaringen gedeeltelijk te herscheppen zal de kunstenaar erin slagen om vroegere gevoelens of stemmingen weer op te roepen. Door patronen te combineren die verwijzen naar deelaspecten van verschillende ervaringen, kan hij nieuwe gevoelens, betekenissen creëren, die niet naar enige reële situatie refereren. Dit mechanisme van de verbeelding is analoog aan dat van de CS code, behalve dat er hier geen duidelijk afgebakende bouwstenen of elementaire tekens zijn.
De gebruikte patronen of iconische tekens hebben echter de neiging om een conventioneel karakter te krijgen, om herleid te worden tot symbolische tekens. Een eenvoudig voorbeeld is het Chinese alfabet, waarvan de tekens oorspronkelijk min of meer artistieke, picturale voorstellingen waren. Nu zijn ze echter herleid tot conventionele lettertekens. Ook bij de meer alledaagse kunstvormen bestaat deze tendens tot conventionalisering. De klassieke muziek gaat bijvoorbeeld uit van conventioneel vastgelegde elementen ( lexicon): de noten, die volgens de conventionele regels van ritme, tonaliteit en harmonie (syntax) tot "muzikale zinnen" aaneengeregen worden.
Dit betekent niet dat het artistiek karakter verloren gaat: het is mogelijk om d.m.v. een CS code, waarvan de semantische elementen denotatief zijn, toch een connotatieve betekenis op te roepen. Het beste voorbeeld is een gedicht: de poëtische betekenis is meer dan de som van de (denotatieve) betekenissen van de afzonderlijke woorden waaruit het gedicht is opgebouwd. De CS code, die hier de verbale taal is, treedt op als "drager" van een niet conceptuele betekenis. De verklaring is dat er een samenhangend patroon van symbolen gevormd wordt, dat door zijn metaforisch karakter meer oproept dan de symbolen afzonderlijk. Het feit blijft dat deze artistieke betekenis ondergeschikt is, afhankelijk blijft van de CS code die haar draagt.
Elke traditionele kunstvorm heeft aldus een hybride karakter: aan de ene kant berust hij op terugkerende elementen, op conventionele regels die een soort onderliggende code vormen die eigen is aan de specifieke discipline: sonnet, landschapschildering, symfonie, standbeeld...Aan de andere kant tracht elke kunstenaar binnen die code een unieke, persoonlijke betekenis uit te drukken die het elementair mechanisme van de code overstijgt. (Als hij daar niet in slaagt is het resultaat kitsch, pseudo-kunst). Deze situatie herinnert aan die van de traditionele wetenschapper die een objektieve realiteit zoekt, maar deze objektiviteit slechts kan benaderen door ze te definiëren in de termen van een subjektieve code. In beide situaties vergeet men de onderliggende CS code, sluit men de ogen voor de intrinsieke beperkingen die deze code oplegt aan de vrijheid van de kunstenaar of aan de objektiviteit van de wetenschapper.
Net zoals in de wetenschap duurde het tot het begin van de twintigste eeuw vóór hiertegen gereageerd werd. Dit kwam tot uiting in wat men de vrije of experimentele kunst kan noemen. Hiertoe behoren bijvoorbeeld: het dadaïsme, het surrealisme, de niet figuratieve schilderkunst, de atonale muziek, de elektro-akoestische muziek, het experimentele proza en poëzie, de meeste vormen van videokunst... Deze kunststijlen kenmerken zich doordat ze geen vaste regels hebben die de opbouw van het kunstwerk bepalen. Dit maakt dat er geen leidraad is voor de interpretatie, er zijn geen vaste betekeniselementen, de interpretatie hangt volledig af van de toeschouwer, luisteraar of lezer, die hiervoor niet kan steunen op een gekende, onderliggende code, maar slechts op zijn eigen perceptie, verbeelding, stemmingen. Hij wordt aldus verplicht zich los te maken van de standaardinterpretatiemechanismen, van de CS code. Dit vraagt natuurlijk een zekere inspanning, maar het resultaat is een relativering, een bevrijding van de selectieve, absolutistische CS mechanismen die zijn denken, waarnemen en verbeelden inperken.
De vraag kan gesteld worden wat er overblijft als alle bekende symbolen uit een kunstwerk geweerd worden. Het antwoord is eenvoudig: de pure vorm, het netwerk van patronen, die een betekenis krijgen enkel door hun onderlinge relaties, door de struktuur die ze tezamen vormen, niet door te verwijzen naar enige externe realiteit. Het zal verder duidelijk worden dat dit idee van vorm of struktuur een terugkerend thema is in de pogingen om het CS mechanisme te overstijgen.
De bezigheid van de klassieke filosoof is dus een soort spel dat erin bestaat de meest opvallende gaten in de gangbare CS struktuur te camoufleren. Uit het feit dat er geen unieke absolute oplossing bestaat voor deze "filosofische" problemen, volgt bovendien dat er een grote verscheidenheid van zulke "camouflage" oplossingen zal ontstaan. Dit verklaart het naast elkaar bestaan van zulk een groot aantal concurrerende filosofen en filosofiëen, die elk over bepaalde verklaringen beschikken maar die geen van allen een volledig en bevredigend systeem te bieden hebben.
Zoals in de andere domeinen, is ook in de filosofie rond het begin van deze eeuw het besef beginnen groeien dat het ontstaan van "filosofische problemen" inherent is aan de CS manier van denken. Dit werd bijvoorbeeld expliciet getoond door Wittgenstein, die de traditionele filosofie veroordeelde als een taalspel. Wat blijft er de filosoof dan nog te doen? Hij kan ten eerste proberen te begrijpen hoe deze taal, dit CS mechanisme, dat hem zulke parten heeft gespeeld, in elkaar zit. Dit verklaart de huidige interesse voor taalfilosofie, epistemologie of kennisleer, kultuurfilosofie, wetenschapsfilosofie... Hiermee sluit de moderne filosofie aan bij wat ik de metawetenschappen genoemd heb, die zich in feite met dezelfde problemen bezighouden, maar dit vanuit een meer wetenschappelijke traditie. Een andere optie bestaat erin dat de filosoof toegeeft dat hij slechts een spel speelt met concepten, maar dat hij dit spel nu bewust voortzet uit nieuwsgierigheid, uit experimenteerzucht, om te zien hoever hij kan gaan, welke nieuwe betekenissen hij kan uitdrukken. Deze meer speelse opvatting van filosofie sluit aan bij de experimentele kunst, en kan "filotropie" genoemd worden. (De lezer(es) kan voor zichzelf uitmaken met welke richting dit artikel het meest verwant is: metawetenschap of filotropie?).
ten eerste: een gevoel van eenheid van de kosmos en het zelf: dit volgt rechtstreeks uit het feit dat er geen conceptuele strukturen meer zijn, die het zelf en de verschillende waargenomen phenomenen differentiëren
ten tweede: de mystieke ervaring kan niet verder verteld worden: het verbaliseren van de ervaring impliceert immers dat er concepten aanwezig zijn die in woorden kunnen omgezet worden.
ten derde: de (interne en externe) gewaarwordingen zijn veel intenser, rijker, emotioneler (extase, illuminatie): we hebben inderdaad gezien dat het CS mechanisme selectief is, de waarnemingen filtert en slechts die impressies tot het volle bewust zijn toelaat die te herleiden zijn tot de gekende concepten. Wanneer deze filtering nu ophoudt, verandert de perceptie van de phenomenen: deze wordt veel gedetailleerder, gevoeliger, de waargenomen phenomenen lijken meer nabij, meer reëel, levendiger.
De technieken die gebruikt worden om zulke ervaring te bereiken zijn zeer verscheiden: meditatie, langdurige concentratie van het bewustzijn op specifieke phenomenen (bvb een kaars, of een lichaamshouding, zoals in de yoga), zichzelf isoleren van alle aandacht trekkende sensaties (door ascese, of meer modern, door onderdompeling van het lichaam in een geluiddicht, duister en handwarm bad zodat alle normale zintuiglijke prikkels geëlimineerd worden), inname van drugs (hallucinogenen of psychedelica, zoals marihuana, LSD,...), volgehouden wervelbewegingen (toegepast door de zogenaamde dansende derwisjen), het onophoudelijk nadenken over paradoxen, over problemen die niet op rationele manier op te lossen zijn (de "koans", die Zenmeesters aan hun leerlingen stellen), het ondergaan van intense esthetische ervaringen (teweeggebracht bvb door muziek, kunstwerken, de natuur; ik heb zelf een gelijkaardige sensatie gehad na het bekijken van de film "The Shining" van Kubrick, en bij het zien van een Ijslands landschap vanaf de top van een met veel moeite beklommen berg.)
Wat betreft de interpretatie en de toepassing van deze mystieke belevingen kan men weer twee fasen onderscheiden. In een eerste fase is de bedoeling van de mystieke methoden het contact leggen met "het Ene", "het Absolute", "het Eeuwige"... De ondeelbare werkelijkheid die de mysticus ervaart, wordt hier geobjektifiëerd, geconceptualiseerd en aldus ingepast in een CS kader, dat steunt op godsdienstige, mythische of filosofische preconcepties. De geünifiëerde, mystieke beleving wordt gekoppeld aan een concept: "eenwording met God", "nirvana", "loskoppeling van ziel en lichaam". Dit streven naar het Absolute is vergelijkbaar met het zoeken van de traditionele wetenschap naar de "objektieve werkelijkheid". Beide idealen zijn conceptuele constructies en dus, per definitie, relatief en subjektief. (Dit zou men de paradox van de objektiviteit kunnen noemen). De traditionele godsdiensten zijn aldus pogingen om de mystieke ervaring, die de momentele annihilatie van het CS mechanisme inhoudt, te recupereren binnen diezelfde CS code.
In de tweede fase zal men deze recuperatie niet meer nastreven. De sporen van zulke meer open houding vindt men terug in bepaalde Oosterse "religies", zoals het Zenboeddhisme en het Taoisme, die een grote nadruk leggen op de onmogelijkheid om via conceptuele redeneringen een evenwichtig en volledig beeld van de werkelijkheid te krijgen. In het Westen, waar het Christendom lange tijd het overheersende paradigma geweest is, heeft men het moeilijker met het niet-theïstisch interpreteren van mystieke gevoelens. Gedurende de laatste decennia is er echter een duidelijke toename van de interesse voor wat men "atheïstische religiositeit" of "bewustzijnsverruiming" noemt. Via de notie van "eenheid met de kosmos, de natuur" is er ook een band te leggen met het succes van het ecologisme.
Bij dit alles mag men niet vergeten dat de mystieke ervaring in zekere zin een (tijdelijke) regressie is naar een preconceptueel niveau van informatieverwerking, naar het lerend-kennend niveau van het zeer jonge kind. Men moet van een doorgedreven mystiek bewustzijn dus natuurlijk niet de oplossing van alle problemen verwachten, zoals het Boeddhisme predikt.
Wat men wel als voordeel kan verwachten, is een deautomatizatie van het CS bewustzijn, d.w.z. dat de strukturering van de waarneming volgens CS patronen geen evident, automatisch, oncontroleerbaar proces meer is, maar dat het in beperkte mate bewust kan gemanipuleerd worden door de persoon die bedreven is in mystieke technieken.
In de dagelijkse omgang is er zelden sprake van empathische communicatie: i.h.a. kan men zich moeilijk voorstellen hoe eenzelfde symbool of concept voor een andere persoon een totaal verschillende (connotatieve) betekenis kan hebben. Dit is natuurlijk de fundamentele oorsprong van conflicten en misverstanden. Bij bepaalde persoonlijke contacten is er echter een spontane vorm van empathie. Waarschijnlijk is "liefde op het eerste gezicht" tot zulke phenomenen te herleiden. In andere gevallen is het verschil in (kulturele) achtergrond tussen twee personen aanvankelijk te groot om tot diepgaand wederzijds begrip te leiden, maar groeit het vermogen tot inleven bij verdere contacten, om tenslotte tot echte empathie te komen. Dit kan leiden tot meer stabiele vriendschaps- of liefdesrelaties, waarbij elk van de partners zich fundamenteel goed voelt bij de andere, omdat deze hem aanvaardt zoals hij is en in zijn meest persoonlijke kan delen.
Uit psychologisch onderzoek blijkt dat zulke relaties i.h.a. slechts ontstaan tussen mensen met een gelijkaardige persoonlijkheidsstruktuur. Ook bij koppels waarvan de twee leden op het eerste zicht zeer verschillend zijn (bvb de zogenaamde "complementaire huwelijken" waarbij de vrouw uitblinkt in juist die kenmerken die haar man schijnt te missen, en omgekeerd), geldt normaal dat de manieren waarop beide partners de realiteit interpreteren, waarop zij waarde toekennen aan allerlei dingen, fundamenteel gelijkend zijn, hoewel ze dit langs verschillende weg uiten.
Bij de meeste contacten tussen personen zijn de verschillen in persoonlijkheid echter te groot om verder te geraken dan het meer oppervlakkige stadium van CS communicatie, zonder empathie. Dit is begrijpelijk: naarmate een persoon meer van jezelf verschilt, wordt het immers steeds moeilijker om je in te leven in zijn wereldbeeld, in zijn manier van de werkelijkheid te interpreteren.
In dat geval zal je je normaal beperken tot een formele dialoog, waarbij beide personen het min of meer eens zijn over de denotaties van de uitgewisselde symbolen, zonder echter in te gaan op de individuele connotaties. Wanneer echter ook de symbolen of concepten verschillen, wanneer de andere een "andere taal" spreekt en er is geen vertalend woordenboek voorhanden, dan wordt dit type van communicatie onmogelijk.
Zulke situatie doet zich bv. voor bij de antropoloog die een onbekende Indianenstam in het Amazonegebied wil leren kennen. Hij bezit schijnbaar niet de minste basis van waaruit hij de rituelen, de symbolen en de gebruiken die hij waarneemt, kan interpreteren. Om dit probleem op te lossen heeft Claude Levy-Strauss de "strukturele methode" ontwikkeld. Deze bestaat erin dat de antropoloog zijn waarnemingen op zulke manier zal trachten te ordenen dat de inherente strukturen van de kultuur naar voren komen. Elk kultureel element zal aldus onderdeel worden van een veel omvattende struktuur, en zal een eigen betekenis krijgen door de positie die het daarin inneemt. De betekenis is aldus niet iets dat van buitenaf door de waarnemer op het gegeven wordt geplakt, maar iets dat ontstaat binnenin de struktuur, door het geheel van relaties tussen de verschillende elementen.
Een ander toepassingsgebied voor zulke "transkulturele" communicatiemethode kan men vinden in de wetenschap, waar de onvoorstelbare diversiteit aan disciplines en subdisciplines een chaos van concurrente CS systemen gecreëerd heeft, die de communicatie tussen wetenschappers uit verschillende domeinen praktisch onmogelijk maakt. Ook hier schijnt de enig mogelijkheid voor "transdisciplinaire" contacten te liggen in het blootleggen van strukturen, zoals dit bvb toegepast wordt in de systeemtheorie.
Zulke strukturele aanpak is in feite een geformaliseerde, "wetenschappelijke" vorm van empathisch inleven en kan beschouwd worden als vertrekpunt van een tweede fase, waarin de empathische communicatie een bewust, gecontroleerd proces is, dat niet beperkt blijft tot specifieke partners. Zulke bewuste empathie veronderstelt om te beginnen een zeer open, niet bevooroordeelde en niet beoordelende instelling. De waarnemer of communicator mag zich niet laten leiden door het automatisme van zijn aangeleerde interpretatiemechanismen, die elk teken (verbaal of niet verbaal) dat de andere geeft, beoordeelt vanuit een subjektief referentiekader. Ten tweede, is er een zekere scherpzinnigheid of abstractievermogen vereist, die toelaat de interne logica of struktuur bloot te leggen van de boodschappen die door de andere worden uitgezonden. Tenslotte moet de empathische communicator in staat zijn om zich die "logica" eigen te maken, om zich voor te stellen dat hij zelf in het referentie- of waarnemingskader van de andere zit. Het vraagt natuurlijk een grote inspanning om zich consequent op deze manier te gedragen tegenover andere personen, denkrichtingen of kulturen, maar het is een nodige voorwaarde voor het overstijgen van de communicatiekloof die ontstaat door het gebruik van verschillende of te beperkte CS codes.
Het komt er nu op aan een gelijkaardig mechanisme te vinden in onze huidige maatschappij. In plaats van het communiceren van de subjektieve waarnemingen (die de basis vormen van het lerend-kennend niveau van informatieverwerking) is er hier een communicatie vereist van die dingen die het CS niveau vormen, d.w.z. van subjektieve CS codes. Wij zoeken dus om te beginnen naar processen waarbij verschillende CS strukturen uitgewisseld, gecommuniceerd worden. Een voorbeeld van zulk soort communicatie hebben wij gevonden bij de antropoloog, die zich de CS codes van een vreemde kultuur tracht eigen te maken.
Deze situatie is paradigmatisch voor de positie van de twintigste eeuwse, Westerse mens. Deze is inderdaad constant bezig met het assimileren van steeds andere kulturen, denkvormen, talen... Deze doen zich voor onder de vorm van nieuwe modes, kunststijlen, wetenschappelijke disciplines, vreemde talen, technologische vernieuwingen, vakspecialisaties, contacten met uitheemse kulturen via reizen, boeken, films... De kanalen die hiervoor gebruikt worden zijn de massamedia (drukpers, televisie, platenindustrie, film...), de zeer uitgebreide transportmogelijkheden (vliegtuig, auto, scheepvaart...), de talrijke "kultuurbewarende of -producerende" instituten (universiteiten, navorsing, bibliotheken, mediatheken, kunstenaars...).
In tegenstelling tot de traditionele maatschappijen waar de mens in zijn jeugd de gebruikte CS code grondig leerde, om deze daarna met slechts minieme aanpassingen gedurende zijn verdere leven toe te passen, wordt de hedendaagse mens verplicht om gedurig nieuwe CS codes te assimileren. Wie dit niet doet, komt niet aan bod. Hem rest slechts een bestaan in de marge van de maatschappij. (bvb in een oude mensen gesticht). Deze constante verandering, aanpassing aan steeds nieuwe, en dikwijls tegenstrijdige codes, leidt bij vele mensen tot een diepgaand gevoel van verwarring, onzekerheid, onaangepastheid, angst, niet meer mee kunnen. Deze ziekte van de verandering werd door de futuroloog Alvin Toffler "Future Shock" gedoopt. Dit leidt tot allerlei maatschappelijke bewegingen die de zaken, zoals ze nu zijn, niet meer zien zitten: doemdenkers, hippies, punks ("No future"), ecologisten, allerlei revolutionaire of reactionaire bewegingen op het gebied van politiek of kunst, godsdienstige sekten, enz. Er zijn echter twee manieren om te reageren tegen de maalstroom van nieuwe concepten en systemen:
ten eerste: men kan de verandering de rug toe keren, door zich te wenden tot een of andere statische utopie (godsdienst, terug naar de natuur...), of door alle hoop op te geven (het doet er toch niet meer toe; na ons de bom)
ten tweede: men kan de verandering accepteren, maar ze trachten meester te worden, haar mechanismen trachten te begrijpen.
Bij deze laatste visie kan men ervan uitgaan dat de wereld steeds in verandering geweest is, dat niets tenslotte statisch is: ook in de antikwiteit werd het oude paard door de boer van de hand gedaan en vervangen door een jong paard. Het specifieke hier is echter dat paard vervangen werd door paard: het concept "paard" bleef behouden, hoewel het fysische objekt veranderde. In de moderne evolutie echter zal het oude paard vervangen worden door een tractor: dit is een nieuw concept dat niet past in de oude CS code die tot dan toe het leven van de landbouwer regelde. Wil men dit type van verandering leren beheersen, dan moet men een mechanisme vinden dat toelaat de evolutie van CS codes te begrijpen. Dit nieuwe informatieverwerkend mechanisme moet dus in zekere zin "boven" het CS mechanisme staan. Het zijn juist de eerste stappen van de constructie van zulk post-,trans- of meta-CS mechanisme die ik teruggevonden heb in wat ik de tweede fase genoemd heb van de CS transcenderende methoden. Een eerste antwoord op de vraag waarom men deze tweede fase juist nu bereikt heeft, heb ik dus al gegeven: uit pure noodzaak, omdat anders het gevaar reëel is dat de maatschappij gewoon ten onder gaat aan Future Shock.
Een tweede en een derde antwoord volgt uit de vergelijking met het ontstaan van het CS bewustzijn in de primitieve mens: hoe meer men met alternatieve CS codes geconfronteerd wordt (hoe meer men er gecommuniceerd krijgt), hoe gemakkelijker het wordt de oppervlakkige verschillen te relativeren en de fundamentele code-onafhankelijke mechanismen en strukturen te abstraheren, eruit los te maken. Het is natuurlijk zeer moeilijk voor iemand die geleerd heeft om in CS codes te denken, om zich daarboven te stellen, om "uit het (CS) systeem te springen". Als de huidige tendenzen voortduren, zal het echter van langsom gemakkelijker worden.
De derde reden waarom de transcenderingspogingen juist nu succes hebben, is dat er fysische dragers voorhanden zijn voor de moeizaam bereikte en nog zeer wazige nieuwe inzichten. Zoals de primitieve mens steun vond in pictogrammen of klankenreeksen om zijn nieuw ontdekte ideeën of concepten uit te drukken, zo kan de hedendaagse mens zijn nieuwe strukturele inzichten materializeren met de hulp van wat men de informatie- en communicatietechnologie noemt. Dit omvat in de eerste plaats de computers en de meest moderne technieken van de massamedia: televisie, video, beeldplaat, hologrammen, enz. Deze apparaten zijn i.h.a. nog primitief en moeilijk door de niet specialist te gebruiken. Dit evolueert echter snel, en binnenkort zal een computer met videoscherm en telecommunicatieverbinding waarschijnlijk een even handig en alledaags instrument zijn, als een potlood of pen dit was voor de meer traditionele gebruiker. Ook nu echter is het reeds mogelijk de bestaande technologie te gebruiken om "meta-CS" experimenten te doen.
De duidelijkste voorbeelden hiervan vindt men in de artificiële intelligentie (AI), waar men allerlei soorten van CS strukturen in computers implementeert om te zien welke het meest efficiënt zijn om bepaalde problemen van cognitieve aard op te lossen (men vergeet hierbij echter in de meeste gevallen om ook aan het lerend-kennend niveau aandacht te besteden, zodat de AI programma's moeite hebben met leren, met door ervaring te evolueren). Een verdere stap in dit onderzoek bestaat erin het probleem van de inherente beperking van het CS mechanisme te gaan omzeilen door het informatiesysteem te voorzien van een variabele CS code, waarbij het systeem zelf kiest welke code het meest aangewezen is om een gegeven probleem op te lossen. Een dergelijk systeem wordt ontwikkeld door de VUB-informaticus Luc Steels. Een ander typevoorbeeld van meta-CS gebruik van technologie is de videokunst, waar men dankzij het beeldscherm complexe tijdruimtelijk strukturen kan voorstellen die betekenissen uitdrukken, die niet uitdrukbaar zijn in de conventionele CS codes. De meest moderne ontwikkeling op dit gebied is de koppeling van video met AI. Dit heeft systemen voortgebracht die de gebruiker toelaten om via een computer rechtstreeks complexe bewegende beelden op het scherm te "tekenen", zonder tussenkomst van camera of film.
Een laatste phenomeen dat duidelijk verbonden is met de transitie tussen CS en meta-CS denken waarin de huidige maatschappij zich bevindt, is wat men de "Crisis" noemt. Men denkt hier in de eerste plaats aan een politiek-economische crisis, maar men kan in feite spreken over een crisis van de waarden. Tot nu toe heb ik vooral de aandacht gericht op het epistemologische aspect van CS mechanismen, dat erin bestaat na te gaan hoe inkomende informatie (waarnemingen-input) geïnterpreteerd wordt. Even belangrijk is echter hoe uitgaande informatie (handelingen-output) voorbereid wordt. Dit is het ethische aspect, dat bepaald wordt door de doelstellingen, de normen, de waarden van het individu.
Het CS mechanisme heeft het kenmerk de gekende werkelijkheid op te splitsen in een raster van concepten. Deze concepten komen in de materiële werkelijkheid overeen met objekten. Men kan dan veronderstellen dat het CS systeem in de eerste plaats waarde gaat toekennen aan objekten. Een fundamentele eigenschap van objekten is dat men ze kan tellen (het zijn immers losse, afzonderlijke eenheden). Als men telt hoeveel objekten er aanwezig zijn, die aan een bepaald concept voldoen, dan krijgt men een getal, een hoeveelheid. Als elk objekt een bepaalde waarde heeft, dan is de totale waarde gelijk aan de elementaire waarde maal de hoeveelheid. Aldus ontstaat de tendens om waarden te gaan associëren met getallen.
Dit leidt tot noties zoals geld, kapitaal, oppervlakte van grondeigendom, enz. Degene die een groot getal aan waardevolle objekten (goederen) bezit, heeft ook een grote macht. In de pre-industriële maatschappij was voedsel het meest waardevolle objekt. Wie veel voedselproducerende grond bezat, was dus machtig. Dit leidde tot het feodaal systeem. In de industriële maatschappij waar voedsel in overvloed is, worden gebruiksvoorwerpen waardevol. Dit leidt tot de verheerlijking van de materiële welvaart, het streven naar steeds groter materieel bezit. Dit uit zich in het kapitalisme (en in mindere mate in het communisme).
Zoals de electronicus-futuroloog Oscar Steenhaut echter stelt, wordt de huidige maatschappij gekenmerkt door de overgang van kwantitatieve, materiële waarden, naar meer kwalitatieve, kulturele waarden: kwaliteit van het leven, onderwijs, gezondheid, milieu, kunst, wetenschap... Deze waarden sluiten nauwer aan bij het meta-CS bewustzijn. Het politiek-economische apparaat is echter nog steeds gebaseerd op de oude waarden, zodat het tot een botsing komt. Het heersende systeem gaat er immers van uit dat de productie van materiële goederen het fundament is van de maatschappelijke orde. Wie hier niet toe bijdraagt, wordt gemarginaliseerd. In de praktijk echter wordt de productie meer en meer gedragen door machines, zodat de vroegere producenten, de arbeiders, werkloos worden. Deze werklozen worden door het traditionele waardensysteem bestraft en met een schuldcomplex opgezadeld. De automatizatie die tot de werkloosheid leidt, is echter een onvermijdelijk nevenverschijnsel van de meta-CS transitie: de objektproducerende machines zijn in feite materialisaties van gespecialiseerde CS mechanismen. In het meta-CS waardensysteem wordt de mens beschouwd als te waardevol om zich aan dergelijke mechanische taken te wijden. De door het oude systeem uitgestoten werkloze wordt hier binnengehaald als kostbare kultuurdrager. Deze evolutie komt echter in botsing met het materialistische waardensysteem en dit leidt tot de verwarring en onaangepastheid van het economisch apparaat, dat de -nochtans in overvloed beschikbare- rijkdom moet verdelen.
Dit lijkt op het eerste zicht onmogelijk: hoe kan men een betekenis uitdrukken als men geen betekenisdragende elementen heeft om van uit te gaan? Een uitweg uit deze impasse werd reeds gesuggereerd door de kunst: de betekenis van een kunstwerk ligt in de eerste plaats in zijn vorm, in het beeld of patroon dat erdoor wordt uitgedrukt. Wanneer zulke iconische boodschap steunt op de meer uitgebreide middelen van video of film, zal men zelfs over een "beeldtaal" beginnen spreken. Deze beeldtaal is echter nog niet de meta-CS taal die wij zoeken: de interpretatie van foto's of filmbeelden is te subjektief, ze wordt te zeer bepaald door de persoonlijke ervaring, door het referentiekader van de toeschouwer. Een gelijkaardig voorbeeld is de taal van de dromen: naast zekere min of meer universeel voorkomende archetypen, hebben de meeste droombeelden een betekenis die specifiek is voor de dromer. Dit maakt dat deze talen weinig geschikt zijn voor betrouwbare communicatie.
Een universeel hulpmiddel voor communicatie werd echter gevonden in de notie van empathie. Dit veronderstelt een bijzondere instelling van de empathische communicator, die hem moet toelaten het "beeld" dat hij van de andere krijgt, op een onbevooroordeelde, niet door zijn subjektief gezichtspunt verkleurde of gefilterde wijze te interpreteren. De karaktertrekken die hiervoor vereist zijn, zijn in de eerste plaats: openheid, nieuwsgierigheid naar de andere, abstractievermogen en verbeelding. Deze eigenschappen kunnen gestimuleerd worden door mystieke technieken, die een deautomatizatie beogen van de verstarde subjektieve interpretatiemechanismen. Deze methoden leiden tot een individuele houding die beter voorbereid is om allerlei tekens te begrijpen die niet uitgedrukt zijn in een gekende CS code.
Om een efficiënte communicatie te hebben moet er naast de individuele bereidheid echter ook een conventioneel, intersubjektief systeem voorhanden zijn. Pogingen om zulk "universeel" taalsysteem te ontwikkelen zijn gedaan in de wetenschap. De meest bekende zijn het systeem van de logica, dat gebaseerd is op het schema subjekt-predikaat, aangevuld met connectoren, en het basissysteem van de wiskunde: de verzamelingenleer, die uitgaat van het schema element-verzameling. Hoewel deze formele talen veel abstracter zijn dan de natuurlijke, verbale taal, zijn ze fundamenteel gebaseerd op hetzelfde CS mechanisme: predikaten, subjekten, elementen en verzamelingen zijn immers allemaal concepten, die geassocieerd worden met specifieke symbolen. Ook de traditionele formele talen zijn dus niet geschikt om een meta-CS code te construeren. Waar de beeldtaal te subjektief was, ligt het probleem hier echter in het a priori selecteren van concepten.
Men zou dan een oplossing kunnen vinden door de voordelen van beide talen te synthetiseren: de iconiciteit van de artistieke taal, en het formalisme, de conventionaliteit van de wetenschappelijke taal. Om hierin te slagen heeft men een gemeenschappelijk vertrekpunt nodig, en dit kan men vinden in de notie van patroon of struktuur, die zowel in de kunst als in de wetenschap van fundamenteel belang is. De taal die men dan zou bouwen, zou zich uitdrukken d.m.v. abstracte strukturen of patronen, i.p.v. door combinaties van woorden of symbolen. Men moet er hierbij wel op letten om deze strukturen niet te baseren op betekenisvolle elementen, die de rol zouden spelen van conceptuele bouwstenen. De elementen van de struktuur mogen geen enkele intrinsieke betekenis hebben, maar slechts bepaald zijn als relatie tussen de andere elementen, die tezamen de struktuur vormen. De strukturele begrippen die men hiermee zou kunnen uitdrukken, zullen dan door geen enkel CS schema a priori beperkt of bevooroordeeld zijn. Deze strukturele, metaCS code zou dan gebruikt kunnen worden als universeel systeem om alle problemen van strukturele aard op te lossen.
Zoals ik met verschillende voorbeelden getoond heb, zijn het juist deze problemen van incompatibiliteit van verschillende CS- en andere strukturen die het hoofdprobleem van deze tijd vormen, en die de voornaamste motivatie leveren voor de metawetenschappen, de moderne filosofie en kunst, de empathische communicatie en de mystiek. Samen met de individuele houding die ik juist geschetst heb, zal zulke strukturele taal volgens mij de basis leveren voor een totaal nieuwe manier van denken, communiceren, begrijpen, waarnemen, creëren.... m.a.w. voor een meta-CS bewustzijn.